Details
219 p.
Besprekingen
De Standaard
“Beter één zelfstandig naamwoord dat stevig op zijn benen staat dan een zwak exemplaar dat overeind moet worden gehouden door een reeks adjectieven”, hield Horacio Quiroga zijn vakgenoten voor in 1927. De Uruguayaanse aartsvader van het Latijns-Amerikaanse korte verhaal eindigt zijn 'Tien geboden voor de volmaakte verhalenverteller' met het advies bij het schrijven niet te malen om de lezer. “Vertel alsof je verhaal alleen maar van belang is voor de kleine wereld van je personages, van wie jij er een had kunnen zijn.”
Samanta Schweblin lijkt deze geboden na te leven als een zeloot. De titel van Quiroga's beroemdste verhalenbundel - Verhalen van liefde, waanzin en dood - kan zo dienen als ondertitel van Schweblins nieuwste: Het goede kwaad. Liefde, waanzin en dood spelen een bepalende rol in deze verhalen. In het openingsverhaal, 'Welkom bij de club', springt een jonge moeder van een steiger, stenen om haar middel gegord. Nadat we in pijnlijk nauwkeurige bewoordingen lezen hoe haar longen zich vullen, krijgt het verhaal een eerste schwebliaanse twist. De vrouw knoopt de stenen los en kruipt weer aan wal, waarna het aan de lezer is om te bepalen of het verhaal zonet een bovennatuurlijke wending nam of niet. Het leven gaat toch door. Dus duikt de vrouw haar ongelukkige huwelijk weer in. De auteur heeft daarbij enkel de typeringen 'hij' en 'de vader' nodig om de ijzige afstand tussen beide partners weer te geven.
Huiselijke horror
Je zou het werk van Schweblin als horror kunnen bestempelen. Er loopt een bloedrode lijn door de latinoliteratuur, van Quiroga met zijn beklemmende jungleverhalen tot Mariana Enríquez, die almaar nieuwe vormen van bodyhorror verkent. Anders dan haar landgenoot Enríquez bedrijft Schweblin eerder psychologische horror: verhalen als traumacentra vol akelig herkenbare personages in akelig herkenbare situaties. De meeste ongelukken gebeuren thuis, wil immers het cliché.
Schweblin duwt daar waar het echt pijn kan doen. Het uiteenvallen van een huwelijk, de dood van een kind, de angst de controle te verliezen. In 'William in het raam' volgen we een groep schrijvers op residentie in Shanghai. Als tijdens een verjaardagsfeest de gastvrouw een noodlottig telefoontje krijgt, ontspoort het verhaal. De vrouw wordt lichtjes gek. Of, nauwkeuriger: gaat eraan twijfelen of ze wel gek wordt. “Waanzin maakt je bang, het leidt je af, maar je moet er goed naar kijken.” In het nawoord lezen we dat dit het Schweblins meest autobiografische verhaal ooit is.
Goed kijken is wat de personages in deze verhalen doen. Wanneer twee vrouwen vriendschap sluiten, gaat dat als volgt: “Je kan goed met haar praten en stiltes vond ze niet erg. Ik werd rustig van haar kalmte en bovendien vond ik het grappig dat ze haar mouwen precies zo oprolde als mijn moeder deed.” Een welgemikt detail waarmee een wereld buiten het verhaal wordt opgeroepen. Een kleine handeling die de lezer tot kijker maakt. Opmerkelijk genoeg blijven de vertellers in de verhalen door hun omgeving vaak zelf lang ongezien. De jonge moeder die terugkeert na haar heilloze duik in het water pulkt een heel verhaal lang ongemerkt wier uit haar haar. “Het is een opluchting te zien dat geen mens iets vreemds aan me merkt.” Gezien worden is niet zonder gevaar.
Het motto bij deze bundel is van Silvina Ocampo, een van Schweblins grote voorbeelden: “In het vreemde schuilt altijd meer waars.” In een interview herleidde Schweblin het unieke in haar werk tot de blik. “Het buitengewone bestaat in onze blik, niet in het object waarnaar we kijken, en niet in de tekst.” In typeringen van haar verhalen valt vaak het woord scalpel om haar precieze stijl te beschrijven, maar haar werk laat zich niet beperken tot één chirurgisch instrument. De blik, meer nog dan de pen, is wat deze verhalen groots maakt.
Jorge Luis Borges schreef over het werk van Ocampo dat ze “ons ziet alsof we van glas gemaakt zijn, ze ziet en vergeeft ons.” Hij had het net zo goed over Schweblin kunnen hebben. Ze toont wat van belang is voor de kleine wereld van haar personages, van wie zij - en jij - er een van had kunnen zijn. Daarbij bereikt ze een diepte die zeldzaam is in het genre. De schijnbaar achteloosheid waarmee omgesprongen wordt met tijd (het ritme, de sprongen in verhaallijnen) herinnert aan het beste van Alice Munro.
Knack
Verontrustende verhalen met dode dieren en dode kinderen – welkom in de niet zo vrolijke wereld van Samanta Schweblin.
Elke jonge ouder weet: je moet ogen op je rug hebben. Een kleine onoplettendheid is voldoende voor een ritje naar het ziekenhuis. Kinderen hebben geen besef van de harde wetten van de fysica. Zonder nadenken rennen ze de straat op. Of ze denken dat ze een superheld zijn en dat de zwaartekracht voor hen niet geldt. Ze steken ook dolgraag dingen in hun mond, vooral giftige dingen, en wanneer vader zich omdraait, merkt hij meteen dat er iets loos is met zijn zoontje: ‘Heb je iets ingeslikt, vertel op, ik zal niet boos zijn.’ Natuurlijk doet het kind alsof zijn neus bloedt, maar twee dagen later staat het hele gezin op de spoedafdeling te kijken naar een röntgenfoto: yep, dat is een lithiumbatterij. En yep, er is sprake van lekkage.
De openingsscène van Het oog in de keel leest als een preventiefolder van Kind en Gezin, maar wie het oeuvre van de Argentijnse schrijver Samanta Schweblin een beetje kent, weet dat dit maar het begin is van de gruwel. Het kleine huiselijke ongeluk ontaardt in ontvoering en dreigtelefoons, en pagina na pagina schroeft Schweblin het ongemak op. Het oog in de keel is zonder meer een van de beste kortverhalen van het afgelopen decennium, en haar bundel Het goede kwaad bevat nog meer unheimische schoonheid.
Zo is er het openingsverhaal Welkom bij de club waarin een vermoeide huisvrouw een wel zeer diepe duik in het water neemt en daarbij betrapt wordt door haar buurman, een misantroop die van zijn huis een vesting heeft gemaakt. De knorrige man blijkt uiteindelijk haar redder te zijn, maar elke verlossing vraagt ook om een offer – misschien was de vrouw toch beter onder water gebleven.Mochten Shirley Jackson en Stephen King een bastaardkind hebben gehad, dan zou Schweblin wel eens het resultaat kunnen zijn van die onheilige verbintenis.
Bij Schweblin is elke zin in dreiging gedrenkt en je leest soms met een halve hand voor je ogen uit angst voor de volgende pagina. Haar wereld is wreed en geen enkele goede daad blijft onbestraft. Lees er het slotverhaal De baas op bezoek maar op na. Een jonge vrouw wil een verwarde bejaarde helpen maar in het kielzog van het oudje duikt de duivel op, klaar om die brave ziel eens lekker te roosteren. Het goede kwaad is geen boek voor wie weekhartig is, en misschien ook niet het ideale cadeau voor een komend kraambezoek, maar o wat is het heerlijk wentelen in de verdorven verhalen van Schweblin.